02/880.86.89 | info@brusshelp.org | Horaires

Banner Masterplan

De website wordt druk vertaald. Wij danken u voor uw geduld en aarzel niet om contact met ons op te nemen indien nodig. Bedankt voor uw begrip.

Masterplan ontbijt op 8 juli 2024

Het Masterplan ontbijt op 8 juli zal worden gewijd aan de kwesties van bijstand aan justitiabelen, rechtsbijstand, de aantrekkelijkheid van de beroepen en de interfederale overeenkomst.

De 9 Masterplan maatregelen hieronder zullen worden besproken. We raden je aan om ze voor de bijeenkomst te lezen:

 

MAATREGEL 6: Een samenwerkingsprotocol voor de preventie van thuisloosheid opzetten in de gevangenissector

Een samenwerkingsprotocol voor de preventie van thuisloosheid opzetten in de gevangenissector.

SMART-indicator: Er is een protocol voor samenwerking, vanaf 2026, tussen de FOD Justitie, de communautaire besturen voor justitieel welzijnswerk en Vivalis.

Met de steun van CAW Brussel, Rizome-Bxl en de Fédération Bruxelloise des Institutions pour Détenus et Exdétenus (FIDEX) zal de Coördinatie van de Diensten voor Justitieel Welzijnswerk van het Verenigd College in samenwerking met de diensten voor thuislozenhulp opdracht krijgen met de FOD Justitie en de communautaire besturen van de justitiehuizen en het justitieel welzijnswerk te onderhandelen over een herziening van het samenwerkingsprotocol van 25 maart 1999 tussen de minister van Justitie en de leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd inzake welzijnszorg inzake hulpverlening aan gedetineerden en aan personen die het voorwerp uitmaken van een maatregel of straf uitgevoerd in de Gemeenschap.

Die herziening moet de samenwerking structureren voor de organisatie van het tijdelijk of definitief verlaten van penitentiaire inrichtingen (inclusief onder elektronische toezicht). De volgende punten vereisen bijzondere aandacht:

  • - de taken en verantwoordelijkheden van elke instelling omschrijven;
  • − de ingeschakelde diensten en de beschikbare middelen in kaart brengen;
  • − het verband tussen dakloosheid en het verlaten van de gevangenissen kwantificeren (volgens de Waalse telling heeft één op de vijf daklozen een gevangenisverleden/ volgens Myria beschikt 40% van de gevangenisverlaters niet over huisvesting, noch over begeleiding);
  • − de middelen bepalen om de initiële huisvesting van vóór de opsluiting veilig te stellen;
  • − een methode omschrijven om ervoor te zorgen dat de sociale diensten van de penitentiaire inrichtingen situaties met hoog risico op slechte huisvesting bij de vrijlating identificeren, de mogelijkheden voor inschakeling op de arbeidsmarkt bepalen en de betrokken gedetineerden/beklaagden in contact brengen met de diensten voor justitieel welzijnswerk;
  • o ervoor zorgen dat de inrichtingen de gedetineerden informeren over het bestaan van justitiehuizen en diensten voor justitieel welzijnswerk en over de manieren waarop ze contact met hen kunnen opnemen;
  • o de diensten voor justitieel welzijnswerk inlichten over de individuele kalenders voor de voorwaardelijke of definitieve vrijlating van gedetineerden met hoog risico om geen huisvesting te vinden;
  • o de familiale banden evalueren, evenals de mogelijkheid om op korte of middellange termijn terug te keren naar de gezinswoning;
  • - de modaliteiten bepalen voor de begeleiding van ex-gedetineerden die op straat belanden, met bijzondere aandacht voor de vraag of het aangewezen en haalbaar is de familieband te herstellen (bvb. ontmoetingsplaatsen met de kinderen wanneer de persoon op straat leeft);
  • - De rol van de transitwoning bij het verlaten van de gevangenis situeren (model van Rizome), alsook de toegang tot onthaalhuizen voor personen die onder elektronisch toezicht staan;
  • - vermijden dat kansarme personen met verslavingen in aanraking komen met het gerecht. Verslavingen hoeven niet noodzakelijk te worden gecriminaliseerd. Om de behoeftigheid van de betrokkene niet nog erger te maken, is het essentieel dat hij of zij een medische en psychosociale behandeling krijgt. In dat verband zal een dialoog met het parket worden aangegaan. Evenzo moet aan passende begeleiding van gevangenisverlaters worden gedacht;
  • - de begeleiding en herhuisvesting faciliteren van geïnterneerde personen die op proef worden vrijgelaten. Geïnterneerde personen brengen gemiddeld 7,8 jaar in een interneringsinrichting door. Dit is onder meer toe te schrijven aan het ontbreken van structuren om ze op te vangen bij hun vertrek.
  • MAATREGEL 10: Een monitoring opzetten over de interacties tussen de gewesten

    Een monitoring opzetten over de interacties tussen de gewesten.

    SMART-indicator: Vanaf 2025 is er een monitoringmechanisme.

    De toestand in Brussel wordt beïnvloed door het gedrag van de andere twee gewesten en van hun sociale en gezondheidsinstellingen. Het onthaal van de Oekraïners heeft bijvoorbeeld aangetoond dat het Waalse Gewest (en in mindere mate het Vlaamse Gewest) zijn deel van de verantwoordelijkheid niet heeft opgenomen. Meer dan 10% van de medische aanvragen voor opvang bij Samusocial is afkomstig van de andere twee gewesten. Brussel vangt meer dan 15% van de begunstigden van tijdelijke bescherming op, terwijl het Gewest in het begin van de eeuw alleen het Klein Kasteeltje had voor deze voorziening. Bij de opvangvoorzieningen zijn niet zelden verhalen te horen van thuisloze personen die door Vlaamse en soms ook Waalse sociale diensten naar Brussel worden doorverwezen.

    De federale solidariteit past in een breder wederkerigheidskader. Door de stromen te observeren, kan de dialoog over die interfederale solidariteit en over de wederkerigheid worden gestructureerd.

    Artikel 2 van het samenwerkingsakkoord 'Dakloosheid' (in herziening) bepaalt dat de gewesten "zich ertoe verbinden hun beleid ter preventie en bestrijding van dakloosheid en thuisloosheid te coördineren en te harmoniseren op basis van de volgende beginselen:

  • a) een beleid ter preventie en bestrijding van dakloosheid en thuisloosheid is een transversaal, globaal, geïntegreerd en gecoördineerd beleid. Dit houdt in dat het op alle bestuursniveaus (federaal, communautair, gewestelijk, provinciaal en lokaal) wordt gevoerd en dat het wordt uitgewerkt met de participatie van de personen die rechtstreeks betrokken zijn en/of hun organisaties;
  • b) een beleid ter preventie en bestrijding van dakloosheid en thuisloosheid moet worden gecoördineerd en vergt een duidelijke afbakening van de respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden van elke betrokken partij;
  • c) in situaties waar de bevoegdheden van de (voormelde) betrokken entiteiten niet formeel zijn afgebakend, roepen de ondertekenende partijen de bevoegdheidverdelende regels niet in om zich aan hun verantwoordelijkheid te onttrekken. In dat laatste geval verbinden zij zich ertoe concrete oplossingen te vinden;
  • d) een beleid ter preventie en bestrijding van dakloosheid en thuisloosheid vergt zichtbaarheid van het bestaande dienstenaanbod en van de beschikbare hefbomen op het gebied van welzijnszorg, huisvestingsbeleid, gezondheid, jeugdhulp, justitieel welzijnswerk, ..."
  • Bruss'help zal dus de analyse van de stromen en de interacties voeden zodanig dat de interministeriële conferentie belast met het toezicht op het samenwerkingsakkoord over geactualiseerde gegevens beschikt.

    MAATREGEL 20: De overdraagbaarheid van de door de OCMW's geopende rechten waarborgen

    De overdraagbaarheid van de door de OCMW's geopende rechten waarborgen.

    SMART-indicatoren: Eind 2027 integreerden de OCMW's hun operationele strategieën.

    De 19 Brusselse OCMW's sloten een gentlemen's agreement om de overdraagbaarheid te waarborgen van de rechten die zij openen voor thuislozen die in een noodopvangcentrum worden opgevangen. Wanneer iemand van centrum verandert, behoudt deze persoon hetzelfde OCMW.

    De OCMW's worden verzocht die overdraagbaarheid uit te breiden tot alle daklozen, ongeacht hun verblijfplaats, en regels inzake territoriale bevoegdheid toe passen die vergelijkbaar zijn met die voor studenten: "het bevoegde OCMW is het OCMW van de plaats waar de dakloze bij de eerste steunaanvraag verbleef". Dit zou betekenen dat een OCMW, wanneer het eenmaal als bevoegd wordt beschouwd, bevoegd blijft zolang de thuisloosheidssituatie voortduurt, ongeacht de verblijfplaats van de thuisloze rechthebbende. Aan die maatregel kunnen nadelen verbonden zijn zoals de vervreemding van de werkelijke leefwereld van de betrokken persoon. Daarom kan het zinvol zijn twee aanvullende stappen in het proces van overdraagbaarheid van de rechten te overwegen:

  • 1. een gemeenschappelijke operationele strategie voor de 19 OCMW's uitwerken, met bijzondere aandacht voor de gezondheidskaart, het zoeken van een geschikte woning en het gebruik van de glijdende huurovereenkomst, het behoud van het leefloon, de berekening van de inkomsten enz.;
  • 2. de diensten van de 19 OCMW's met betrekking tot de opvang en de begeleiding van thuislozen groeperen (volgens het model dat wordt voorgesteld voor Dringende Geneeskundige Hulp).
  • MAATREGEL 22: De toegang tot en het behoud van het referentieadres verbeteren

    De toegang tot en het behoud van het referentieadres verbeteren.

    SMART-indicatoren: In 2025 wordt een grote enquête uitgevoerd bij personen met een referentieadres om het mechanisme van binnenuit te begrijpen.

    Het referentieadres is in het maatschappelijk werk een belangrijk instrument om de rechthebbende aan zijn sociaal-economische rechten te koppelen. Het Masterplan wil dit instrument opnieuw activeren om het een nieuwe dynamiek te geven. Samen met de betrokken actoren, de OCMW's, de gemeenten, de verenigingen van rechthebbenden ... zal Bruss'Help de volgende kwesties aankaarten:

  • - de toegang tot het referentieadres;
  • - de overdraagbaarheid van het referentieadres met behoud van de territoriale bevoegdheid van het OCMW. Hoe verlies van rechten vermijden;
  • - de sociale begeleiding van personen met een referentieadres, die soms van de radar van het maatschappelijk werk verdwijnen;
  • - de geldigheidsduur van het referentieadres: hernieuwingscriteria, regelmatige controles en hun verband met de sociale begeleiding;
  • - de voorafgaande voorwaarde voor schrapping om administratieve complicaties te vermijden, met name voor personen die een tijdelijk onderkomen vinden bij familie;
  • - herziening van het principe van de automatische inschrijving na 3 maanden in een instelling, zoals voorgesteld in de omzendbrief van 7 juli 2023, om de ongewenste effecten ervan te vermijden;
  • - identificatie van snelle en efficiënte interinstitutionele praktijken bij onbevoegdheidsverklaring van een OCMW om het herinschakelingsproces van de rechthebbende niet te blokkeren;
  • - toekenning van het referentieadres aan migranten in een kwetsbare situatie. De migranten worden ook met schrapping door de gemeenten geconfronteerd, terwijl ze een verblijfsrecht in België hebben. Die situatie kan worden verholpen door de toekenning van een referentieadres;
  • - vergemakkelijken, met de rechtbank van strafuitvoering en de rechtbank voor de bescherming van de maatschappij, van de toegang tot een referentieadres als voorwaarde voor voorwaardelijke vrijlating wanneer er geen huisvesting/opvang beschikbaar is voor de justitiabelen.
  • MAATREGEL 30: De beroepen van de hulp- en zorgverlening aantrekkelijker maken

    De beroepen van de hulp- en zorgverlening aantrekkelijker maken.

    SMART-indicatoren: Verhouding tussen de werkelijke personeelsbehoefte en de aanwervingen per vakgebied.

    Gezien het personeelstekort in de gezondheids- en welzijnssector moet het Brusselse beleid gericht zijn op de herwaardering, de aantrekkelijkheid, de kwaliteit en de stabiliteit van de banen. Evenzo moet het vrijwilligerswerk worden opgewaardeerd en is er een behoefte aan gedegen opleidingen voor vrijwilligers, ervaringsdeskundigen en peerhelpers (zie pijler 4).

    Rekening houdend met de diversiteit van de doelgroepen en de complexiteit van de problematiek moet bovendien worden gegarandeerd dat elke operator over voldoende gekwalificeerd personeel beschikt. Indien nodig moeten de in de bestaande regelgeving vastgelegde begeleidingsnormen worden herzien.

    Deelmaatregel 30.1: Peerhelpers en ervaringsdeskundigen.

    SMART-indicatoren:

  • - Aantal peerhelpers per jaar dat voor een dienst voor thuislozenzorg is gaan werken
  • - Aantal ervaringsdeskundigen dat is gaan werken voor een dienst die thuisloosheid aanpakt
  • .

    Peerhulp en het werk van ervaringsdeskundigen berusten op het professioneel inschakelen van (voormalige) hulp- en zorgbehoevenden. Deze personen, die zelf een hersteltraject hebben doorlopen om hun levenskwaliteit te verbeteren, zetten zich met hun levenservaring in voor anderen. Ze doen dat in de vorm van psychosociale begeleiding, animatie, opleiding of politieke vertegenwoordiging van kansarme groepen of personen met psychosociale problemen. In dat kader doen peerhelpers rechtstreeks aan welzijnswerk en komen ze dus in contact met kwetsbare doelgroepen, terwijl ervaringsdeskundigen zich veeleer richten op het adviseren en bewustmaken van beleidsmakers, hulpverleningsdiensten en burgers, of op de implementatie van het overheidsbeleid in de administraties van de hulpverlening.

    Die aanpak is een van de belangrijkste recente innovaties op het gebied van hulp- en zorgverlening. Door de expertise van de voormalige hulp- en zorgbehoevenden te integreren, helpt peerhulp de professionele teams hun praktijken te herzien en hun relatie met hun doelgroepen op een andere manier te bekijken. De integratie van die 'praktijkervaring' in de welzijns- en gezondheidsberoepen opent nieuwe mogelijkheden om nauwkeurig in te spelen op de behoeften van de kwetsbare groepen. Evenzo zijn peerhulp en het delen van ervaringen een onmisbaar instrument om de diensten toegankelijker te maken en ervoor te zorgen dat ze meer worden gebruikt.

    Het is echter ook belangrijk oog te hebben voor de moeilijkheden die aan het aanwerven van een peerhelper in het personeelskader verbonden zijn. Om de teams niet te verzwakken, is het dus essentieel dat peerhelpers ten minste gedurende een aanpassingsperiode van meerdere maanden of zelfs een jaar worden gefinancierd bovenop het basiskader. Peerhulp opent nieuwe mogelijkheden, maar de peerhelpers, de nieuwe vakgebieden en de nieuwe praktijken moeten ook worden omkaderd. De structuren moeten over de middelen beschikken om ze te omkaderen.

    Deelmaatregel 30.2: Financiering van de medewerkers

    SMART-indicatoren: Al het personeel in de sector van de daklozenzorg wordt gefinancierd in het kader van een nieuw subsidiebeleid.

    Een aanzienlijk deel van het personeel van de sector bestaat uit gesco's en maribels ter compensatie van personeelstekorten in de teams als gevolg van niet-aangepaste en te restrictieve kaders in de wetgeving van de GGC, de CoCof en de VG. Voor dit personeel is er een verschil tussen de werkelijke loonkost en de toegekende subsidie en zijn er ook beperkingen met betrekking tot de profielen die men mag aanwerven (beperkte anciënniteit enz.). Voor tal van instellingen is die situatie financieel niet houdbaar op termijn. Bovendien gaat kostbare knowhow verloren wanneer men verplicht is altijd personeel met weinig anciënniteit aan te werven om het financieel houdbaar te maken. Daarom zal al het personeel in de sector van de daklozenhulp gebaat zijn bij 100% financiering door de subsidiërende instanties. Desnoods moet dat maar geleidelijk gebeuren zoals in andere sectoren.

    Deelmaatregel 30.3. : Zwaarte van het werk, personeelstekort en erkenning van het maatschappelijk werk

    SMART-indicatoren:

  • - Werknemerstevredenheid via het kwaliteitsplan van de diensten voor daklozenhulp.
  • - Aantal verkregen structurele banen.
  • - Nieuw loonbeleid dat het werk minder belastend maakt.
  • Het personeelstekort en het belastende karakter van het werk houden onder meer verband met de arbeidsvoorwaarden, maar ook met vrijwillige ontslagen van personeelsleden, wervingsproblemen, ontoereikende omkaderingsnormen en de loonvoorwaarden. Er moeten inspanningen worden gedaan op de volgende punten:

  • - structurele banen scheppen in het kader van het functionele beleid om de ontwikkeling van het dienstenaanbod te bevorderen. Dit impliceert allereerst dat het personeelskader van de door de GGC, de CoCof en de VG erkende diensten naar boven wordt herzien door de invoering van nieuwe functies of de versterking van de bestaande functies in de diensten op basis van overleg met de sector. Anderzijds laten het voorzitterschap van de Regering en dat van het Verenigd College een kadaster opmaken van de programma's om te voorzien in de structurele behoeften die met facultatieve subsidies worden gefinancierd. Zij zorgen ervoor dat die facultatieve subsidies voor innovatieve projecten die al enkele jaren bestaan, worden omgezet in meerjarenfinancieringen die rekening houden met de loonindexeringen. Wanneer een project wordt beschouwd als structureel noodzakelijk voor het aanbod in de sector, worden besprekingen gevoerd rond een wetswijziging en een erkenning van het project om de werking en de financiering ervan op lange termijn te garanderen. Het Masterplan is trouwens een instrument voor de identificatie van essentiële diensten waarvan er vandaag meerdere worden gefinancierd met facultatieve subsidies;
  • - toegang geven tot premies, een beperkte loopbaan, extra verlofdagen, een degelijk contract met voordelen (dertiende maand, maaltijdcheques, groepsverzekering enz.), in de meeste gevallen voor onbepaalde tijd, met een aantrekkelijker salaris door een algemene verhoging van de schalen;
  • - de wedden van de medewerkers in de sector aantrekkelijker maken door ze in overeenstemming te brengen met de risicopremies die gebruikelijk zijn in de politieberoepen;
  • - de veiligheid, het welzijn op het werk en de preventie van psychosociale risico's verbeteren door er arbeidstijd aan te besteden in het personeelskader, en begeleidingsinstrumenten zoals die van ABBET nog meer ontwikkelen;
  • - beschikken over verbindingspersoneel in instellingen of mobiele teams die gespecialiseerd zijn in de begeleiding van specifieke doelgroepen (bv. partnergeweld, verslavingen, geestelijke gezondheid, SW enz.);
  • - beschikken over een mobiel team van ervaren medewerkers om de leemten in de teams als gevolg van langdurige afwezigheden op te vullen;
  • - de economische, zuiver op cijfers gestoelde visie op de door de diensten aangeboden psychologische, medische en sociale opvolging vermijden bij de coördinatie, de financieringen en de controles die hun worden opgelegd. Dat zorgt voor administratieve overlast en extra druk op de medewerkers, die al overbelast zijn, zodat zij hun werk niet meer naar behoren kunnen doen. Om de rechthebbenden oplossingen voor de lange termijn aan te bieden, is het belangrijk de kwaliteit, en niet de kwantiteit van de hulp te benadrukken. Het smeden van een vertrouwensband tussen de medewerker en de begunstigde vergt tijd, maar is essentieel voor de kwaliteit van de hulpverlening;
  • - het vrijwilligerswerk is een niet te onderschatten troefkaart om de inspanningen van het Masterplan te ondersteunen. Elke structuur die een beroep doet op
  • MAATREGEL 32: De rechthebbenden kennen de procedure voor het indienen van klachten op het niveau van de dienst, de erkenningsadministratie van de dienst en de gewestelijke ombudsman.

    De rechthebbenden kennen de procedure voor het indienen van klachten op het niveau van de dienst, de erkenningsadministratie van de dienst en de gewestelijke ombudsman.

    SMART-indicatoren: Om de twee jaar wordt een evaluatieverslag gepubliceerd over de klachten die rechthebbenden hebben ingediend.

    In hun HR en hun begeleiding nemen de actoren mechanismen op voor het formuleren en het beheer van de klachten van rechthebbenden. Ze plannen in hun bestuursorganisatie een moment in voor het behandelen van klachten. Ze verwijzen de rechthebbenden door naar een klachtenmechanisme met drie niveaus:

  • - intern (zie hoger);
  • - op sectorniveau bij Vivalis, de CoCof, de VGC, de GOB als administratie die toeziet op de naleving van de regelgeving voor de sector;
  • - op gewestelijk niveau bij de gewestelijke bemiddelingsdienst (Ombuds.brussels).
  • De dispatching en de doorverwijzingsvoorziening helpen de rechthebbenden hun weg te vinden in de klachten die zij willen indienen.

    Op elk niveau is transparantie gewaarborgd, in het bijzonder wat de rapportage betreft.

    Het Masterplan voorziet in een monitoring van dit mechanisme op drie niveaus. De resultaten van die monitoring worden om de twee jaar gepubliceerd.

    MAATREGEL 33: De rechthebbenden betrekken bij elk niveau, van bestuur tot klachtenbeheer

    De rechthebbenden betrekken bij elk niveau, van bestuur tot klachtenbeheer.

    SMART-indicatoren: Midden 2025 hebben alle centra een HR waarin het participatieproces verwerkt is.

    Elk erkend centrum verbindt zich ertoe tijd te besteden aan het toelichten van het huishoudelijk reglement, de werking van de voorziening en de klachtenprocedure. Bovendien moet de betrokkene de kans krijgen om die informatie in zich op te nemen en vragen te stellen. Elk centrum verwerkt in zijn pedagogisch project en zijn kwaliteitsbeleid een duidelijke visie en structuur voor de participatie van de rechthebbenden.

    Het Masterplan doet de volgende aanbevelingen: de oprichting van gespreksgroepen, de mogelijkheid voor de rechthebbenden om te zien wat er met hun inbreng gebeurt, de participatie van de rechthebbenden in de bestuursorganen, het gebruik van een externe facilitator voor de participatie, de begeleiding van de rechthebbenden in hun participatie, enquêtes (in een vorm die aangepast is aan de doelgroepen (talen, interviews enz.)) over de perceptie van de dienst, ook bij de personen die de diensten hebben verlaten ...

    De evaluatie van de participatie is cruciaal. Een actor die daarvoor de competenties heeft, organiseert een regionale ondersteuning van deze participatiedynamiek.

    MAATREGEL 34: Meer aandacht besteden aan de supervisie/intervisie van de maatschappelijk werkers, de peerhelpers en de vrijwilligers in elk centrum.

    Meer aandacht besteden aan de supervisie/intervisie van de maatschappelijk werkers, de peerhelpers en de vrijwilligers in elk centrum.

    SMART-indicatoren: Tal van diensten hebben deze praktijken geïmplementeerd via het jaarlijks kwaliteitsplan.

    Maatschappelijk werkers en peerhelpers moeten op termijn worden voorbereid op hun rol als hoeders van de participatie en van de strijd tegen discriminatie. In dat verband verbinden de actoren van de hulpverlening zich ertoe het aanbieden van supervisie en/of intervisies verplicht te maken binnen hun respectieve centra. Supervisie maakt het mogelijk:

  • o de reflectie rond de mechanismen van institutioneel geweld te ontwikkelen en te bevorderen;
  • o ervoor te zorgen dat de deelnemers lering kunnen trekken uit moeilijke periodes en dat ze de instrumenten kunnen ontwikkelen om ze het hoofd te bieden;
  • o een pool van professionele supervisors samen te stellen waarop de instellingen in de sector gratis een beroep kunnen doen. Een dergelijke pool zou beschikbaar moeten zijn om de ontmoetingen te leiden;
  • o te werken met interdisciplinaire, intersectorale supervisie waarbij de peerhelpers worden betrokken. Op die manier kunnen professionele hulpverleners hun moeilijkheden delen met andere professionals met uiteenlopende beroepsprofielen.
  • Het Masterplan pleit voor een open dialoog, inclusief klinische supervisiesessies in aanwezigheid van de betrokken persoon en zijn hulpverleningsnetwerk.

    Gelijktijdig met de ontwikkeling van dat engagement zal meer aandacht worden besteed aan de jaarlijkse intersectorale opendeurdagen ten behoeve van de terreinwerkers en de interinstitutionele onderdompelingsdagen.

    MAATREGEL 35: Een opleidingsschool rond de preventie van thuisloosheid opzetten die universitaire getuigschriften kan afleveren aan de maatschappelijk werkers en de rechthebbenden

    Een opleidingsschool rond de preventie van thuisloosheid opzetten die universitaire getuigschriften kan afleveren aan de maatschappelijk werkers en de rechthebbenden.

    SMART-indicatoren: Academiejaar 25-26, 50 personen met een getuigschrift onder wie 50% rechthebbenden.

    Het Masterplan beschrijft een algemene methodologie voor preventie. Het plan structureert de toegang tot huisvesting op basis van de maatschappelijke en gezondheidsproblemen van de betrokken personen. Het baseert zich daarbij op een aangescherpte deontologie van het maatschappelijk werk. Het heeft aandacht voor wat er bij de rechthebbenden leeft en geeft ze verantwoordelijkheid. Voor al die elementen, en nog vele andere, moeten er certificerende opleidingen worden georganiseerd ten behoeve van medewerkers, vrijwilligers en rechthebbenden. De oprichting van een 'school' of de certificering van een bestaande school is nodig om dit op preventie en huisvesting gebaseerde paradigma van het welzijnswerk te verspreiden. Deze school moet in staat zijn opleidingen te geven, maar ook getuigschriften uit te reiken. Ze moet niet alleen maatschappelijk werkers certificeren, maar ook rechthebbenden voor hun competenties als peerhelpers, en die certificering moet tot uitdrukking komen in de baremisering van hun functie.

    Deze school kan een beroep doen op de knowhow van de werkgeversorganisaties, die al vele opleidingen organiseren. Ze kan ook een beroep doen op bestaande hogescholen, universiteiten en onderzoekscentra zoals Trahome en zijn jaarlijkse studiedag voor de verspreiding van onderzoeksresultaten, of de Chaire Santé-Précarité van de ULB, die aan een relance toe is.

    Deze school moet gericht zijn op de participatie van de rechthebbenden, de peerhelpers en de professionals van de 0,5-lijn tot in het bestuur.

    De actoren op het terrein (professionals, vrijwilligers, rechthebbenden) kunnen zo hun basisexpertise aanscherpen; de nieuwkomers en de professionals van morgen kunnen hun aan hogescholen en universiteiten verworven kennis aanvullen met analytische vaardigheden en de knowhow om middelen te mobiliseren. De rechthebbenden van hun kant krijgen, als zij dat wensen, toegang tot bezoldigde functies als ervaringsdeskundige of peerhelper.

    De verstrekte opleidingen passen in een multidisciplinaire benadering van gezondheid en welzijn met een zowel theoretische als praktijkgerichte insteek. Tot de behandelde thema's behoren sociologische, criminologische, epidemiologische en politieke problemen en kwesties op het gebied van volksgezondheid, met bijzondere aandacht voor thuisloosheid en preventie in hun sociale, gezondheids- en milieuaspecten. De opleidingen berusten op complementaire expertises: ervaringsdeskundigheid, academische kennis en beroepservaring.

    Deze opleidingen moeten worden gegeven in vormen die aangepast zijn aan de personen die ze volgen en aan de behoeften van de actoren. Er kan gedacht worden aan de volgende vormen:

  • - mentorschap of praktijkstage waarbij de deelnemers hun kennis in levensechte situaties kunnen toepassen en zij aan de zijde van professionals en actoren op het terrein kunnen leren;
  • - interactieve sessies en workshops om de uitwisseling van ervaringen tussen de deelnemers te bevorderen. Deze sessies kunnen worden geleid door vakspecialisten en kunnen mogelijkheden bieden voor discussie en probleemoplossing;
  • - permanente evaluatie tijdens de volledige opleidingscyclus om de vorderingen van de deelnemers te meten. Het kan gaan om peerevaluaties, praktijkoefeningen en individuele of groepsprojecten;
  • - ondersteuning na de opleiding om na afloop van de cyclus de betrokkenheid van de deelnemers te bestendigen en de ontwikkeling van competenties voort te zetten. Daarbij horen mogelijk bijscholingsseminaries, opportuniteiten voor networking en extra pedagogisch materiaal;
  • - samenwerking met gerenommeerde deskundigen in de preventieve aanpak van thuisloosheid om de kwaliteit en de relevantie van de opleidingsinhoud te optimaliseren;
  • - certificering en academische erkenning om de geloofwaardigheid en de waarde van de opleidingscyclus te garanderen.
  •  

    Voor meer informatie, bezoek onze Masterplan pagina, en om het volledige Masterplan document te raadplegen, klik hier.

     

    Afdrukken E-mailadres