Het Masterplan ontbijt op 8 juli zal worden gewijd aan de kwesties van bijstand aan justitiabelen, rechtsbijstand, de aantrekkelijkheid van de beroepen en de interfederale overeenkomst. .
De 9 Masterplan maatregelen hieronder zullen worden besproken. We raden je aan om ze voor de bijeenkomst te lezen:
MAATREGEL 6: Een samenwerkingsprotocol voor de preventie van thuisloosheid opzetten in de gevangenissector
Een samenwerkingsprotocol voor de preventie van thuisloosheid opzetten in de gevangenissector.
SMART-indicator: Er is een protocol voor samenwerking, vanaf 2026, tussen de FOD Justitie, de communautaire besturen voor justitieel welzijnswerk en Vivalis.
Met de steun van CAW Brussel, Rizome-Bxl en de Fédération Bruxelloise des Institutions pour Détenus et Exdétenus (FIDEX) zal de Coördinatie van de Diensten voor Justitieel Welzijnswerk van het Verenigd College in samenwerking met de diensten voor thuislozenhulp opdracht krijgen met de FOD Justitie en de communautaire besturen van de justitiehuizen en het justitieel welzijnswerk te onderhandelen over een herziening van het samenwerkingsprotocol van 25 maart 1999 tussen de minister van Justitie en de leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd inzake welzijnszorg inzake hulpverlening aan gedetineerden en aan personen die het voorwerp uitmaken van een maatregel of straf uitgevoerd in de Gemeenschap.
Die herziening moet de samenwerking structureren voor de organisatie van het tijdelijk of definitief verlaten van penitentiaire inrichtingen (inclusief onder elektronische toezicht). De volgende punten vereisen bijzondere aandacht:
MAATREGEL 10: Een monitoring opzetten over de interacties tussen de gewesten
Een monitoring opzetten over de interacties tussen de gewesten.
SMART-indicator: Vanaf 2025 is er een monitoringmechanisme.
De toestand in Brussel wordt beïnvloed door het gedrag van de andere twee gewesten en van hun sociale en gezondheidsinstellingen. Het onthaal van de Oekraïners heeft bijvoorbeeld aangetoond dat het Waalse Gewest (en in mindere mate het Vlaamse Gewest) zijn deel van de verantwoordelijkheid niet heeft opgenomen. Meer dan 10% van de medische aanvragen voor opvang bij Samusocial is afkomstig van de andere twee gewesten. Brussel vangt meer dan 15% van de begunstigden van tijdelijke bescherming op, terwijl het Gewest in het begin van de eeuw alleen het Klein Kasteeltje had voor deze voorziening. Bij de opvangvoorzieningen zijn niet zelden verhalen te horen van thuisloze personen die door Vlaamse en soms ook Waalse sociale diensten naar Brussel worden doorverwezen.
De federale solidariteit past in een breder wederkerigheidskader. Door de stromen te observeren, kan de dialoog over die interfederale solidariteit en over de wederkerigheid worden gestructureerd.
Artikel 2 van het samenwerkingsakkoord 'Dakloosheid' (in herziening) bepaalt dat de gewesten "zich ertoe verbinden hun beleid ter preventie en bestrijding van dakloosheid en thuisloosheid te coördineren en te harmoniseren op basis van de volgende beginselen:
Bruss'help zal dus de analyse van de stromen en de interacties voeden zodanig dat de interministeriële conferentie belast met het toezicht op het samenwerkingsakkoord over geactualiseerde gegevens beschikt.
MAATREGEL 20: De overdraagbaarheid van de door de OCMW's geopende rechten waarborgen
De overdraagbaarheid van de door de OCMW's geopende rechten waarborgen.
SMART-indicatoren: Eind 2027 integreerden de OCMW's hun operationele strategieën.
De 19 Brusselse OCMW's sloten een gentlemen's agreement om de overdraagbaarheid te waarborgen van de rechten die zij openen voor thuislozen die in een noodopvangcentrum worden opgevangen. Wanneer iemand van centrum verandert, behoudt deze persoon hetzelfde OCMW.
De OCMW's worden verzocht die overdraagbaarheid uit te breiden tot alle daklozen, ongeacht hun verblijfplaats, en regels inzake territoriale bevoegdheid toe passen die vergelijkbaar zijn met die voor studenten: "het bevoegde OCMW is het OCMW van de plaats waar de dakloze bij de eerste steunaanvraag verbleef". Dit zou betekenen dat een OCMW, wanneer het eenmaal als bevoegd wordt beschouwd, bevoegd blijft zolang de thuisloosheidssituatie voortduurt, ongeacht de verblijfplaats van de thuisloze rechthebbende. Aan die maatregel kunnen nadelen verbonden zijn zoals de vervreemding van de werkelijke leefwereld van de betrokken persoon. Daarom kan het zinvol zijn twee aanvullende stappen in het proces van overdraagbaarheid van de rechten te overwegen:
MAATREGEL 22: De toegang tot en het behoud van het referentieadres verbeteren
De toegang tot en het behoud van het referentieadres verbeteren.
SMART-indicatoren: In 2025 wordt een grote enquête uitgevoerd bij personen met een referentieadres om het mechanisme van binnenuit te begrijpen.
Het referentieadres is in het maatschappelijk werk een belangrijk instrument om de rechthebbende aan zijn sociaal-economische rechten te koppelen. Het Masterplan wil dit instrument opnieuw activeren om het een nieuwe dynamiek te geven. Samen met de betrokken actoren, de OCMW's, de gemeenten, de verenigingen van rechthebbenden ... zal Bruss'Help de volgende kwesties aankaarten:
MAATREGEL 30: De beroepen van de hulp- en zorgverlening aantrekkelijker maken
De beroepen van de hulp- en zorgverlening aantrekkelijker maken.
SMART-indicatoren: Verhouding tussen de werkelijke personeelsbehoefte en de aanwervingen per vakgebied.
Gezien het personeelstekort in de gezondheids- en welzijnssector moet het Brusselse beleid gericht zijn op de herwaardering, de aantrekkelijkheid, de kwaliteit en de stabiliteit van de banen. Evenzo moet het vrijwilligerswerk worden opgewaardeerd en is er een behoefte aan gedegen opleidingen voor vrijwilligers, ervaringsdeskundigen en peerhelpers (zie pijler 4).
Rekening houdend met de diversiteit van de doelgroepen en de complexiteit van de problematiek moet bovendien worden gegarandeerd dat elke operator over voldoende gekwalificeerd personeel beschikt. Indien nodig moeten de in de bestaande regelgeving vastgelegde begeleidingsnormen worden herzien.
Deelmaatregel 30.1: Peerhelpers en ervaringsdeskundigen.
SMART-indicatoren:
Peerhulp en het werk van ervaringsdeskundigen berusten op het professioneel inschakelen van (voormalige) hulp- en zorgbehoevenden. Deze personen, die zelf een hersteltraject hebben doorlopen om hun levenskwaliteit te verbeteren, zetten zich met hun levenservaring in voor anderen. Ze doen dat in de vorm van psychosociale begeleiding, animatie, opleiding of politieke vertegenwoordiging van kansarme groepen of personen met psychosociale problemen. In dat kader doen peerhelpers rechtstreeks aan welzijnswerk en komen ze dus in contact met kwetsbare doelgroepen, terwijl ervaringsdeskundigen zich veeleer richten op het adviseren en bewustmaken van beleidsmakers, hulpverleningsdiensten en burgers, of op de implementatie van het overheidsbeleid in de administraties van de hulpverlening.
Die aanpak is een van de belangrijkste recente innovaties op het gebied van hulp- en zorgverlening. Door de expertise van de voormalige hulp- en zorgbehoevenden te integreren, helpt peerhulp de professionele teams hun praktijken te herzien en hun relatie met hun doelgroepen op een andere manier te bekijken. De integratie van die 'praktijkervaring' in de welzijns- en gezondheidsberoepen opent nieuwe mogelijkheden om nauwkeurig in te spelen op de behoeften van de kwetsbare groepen. Evenzo zijn peerhulp en het delen van ervaringen een onmisbaar instrument om de diensten toegankelijker te maken en ervoor te zorgen dat ze meer worden gebruikt.
Het is echter ook belangrijk oog te hebben voor de moeilijkheden die aan het aanwerven van een peerhelper in het personeelskader verbonden zijn. Om de teams niet te verzwakken, is het dus essentieel dat peerhelpers ten minste gedurende een aanpassingsperiode van meerdere maanden of zelfs een jaar worden gefinancierd bovenop het basiskader. Peerhulp opent nieuwe mogelijkheden, maar de peerhelpers, de nieuwe vakgebieden en de nieuwe praktijken moeten ook worden omkaderd. De structuren moeten over de middelen beschikken om ze te omkaderen.
Deelmaatregel 30.2: Financiering van de medewerkers
SMART-indicatoren: Al het personeel in de sector van de daklozenzorg wordt gefinancierd in het kader van een nieuw subsidiebeleid.
Een aanzienlijk deel van het personeel van de sector bestaat uit gesco's en maribels ter compensatie van personeelstekorten in de teams als gevolg van niet-aangepaste en te restrictieve kaders in de wetgeving van de GGC, de CoCof en de VG. Voor dit personeel is er een verschil tussen de werkelijke loonkost en de toegekende subsidie en zijn er ook beperkingen met betrekking tot de profielen die men mag aanwerven (beperkte anciënniteit enz.). Voor tal van instellingen is die situatie financieel niet houdbaar op termijn. Bovendien gaat kostbare knowhow verloren wanneer men verplicht is altijd personeel met weinig anciënniteit aan te werven om het financieel houdbaar te maken. Daarom zal al het personeel in de sector van de daklozenhulp gebaat zijn bij 100% financiering door de subsidiërende instanties. Desnoods moet dat maar geleidelijk gebeuren zoals in andere sectoren.
Deelmaatregel 30.3. : Zwaarte van het werk, personeelstekort en erkenning van het maatschappelijk werk
SMART-indicatoren:
Het personeelstekort en het belastende karakter van het werk houden onder meer verband met de arbeidsvoorwaarden, maar ook met vrijwillige ontslagen van personeelsleden, wervingsproblemen, ontoereikende omkaderingsnormen en de loonvoorwaarden. Er moeten inspanningen worden gedaan op de volgende punten:
MAATREGEL 32: De rechthebbenden kennen de procedure voor het indienen van klachten op het niveau van de dienst, de erkenningsadministratie van de dienst en de gewestelijke ombudsman.
De rechthebbenden kennen de procedure voor het indienen van klachten op het niveau van de dienst, de erkenningsadministratie van de dienst en de gewestelijke ombudsman.
SMART-indicatoren: Om de twee jaar wordt een evaluatieverslag gepubliceerd over de klachten die rechthebbenden hebben ingediend.
In hun HR en hun begeleiding nemen de actoren mechanismen op voor het formuleren en het beheer van de klachten van rechthebbenden. Ze plannen in hun bestuursorganisatie een moment in voor het behandelen van klachten. Ze verwijzen de rechthebbenden door naar een klachtenmechanisme met drie niveaus:
De dispatching en de doorverwijzingsvoorziening helpen de rechthebbenden hun weg te vinden in de klachten die zij willen indienen.
Op elk niveau is transparantie gewaarborgd, in het bijzonder wat de rapportage betreft.
Het Masterplan voorziet in een monitoring van dit mechanisme op drie niveaus. De resultaten van die monitoring worden om de twee jaar gepubliceerd.
MAATREGEL 33: De rechthebbenden betrekken bij elk niveau, van bestuur tot klachtenbeheer
De rechthebbenden betrekken bij elk niveau, van bestuur tot klachtenbeheer.
SMART-indicatoren: Midden 2025 hebben alle centra een HR waarin het participatieproces verwerkt is.
Elk erkend centrum verbindt zich ertoe tijd te besteden aan het toelichten van het huishoudelijk reglement, de werking van de voorziening en de klachtenprocedure. Bovendien moet de betrokkene de kans krijgen om die informatie in zich op te nemen en vragen te stellen. Elk centrum verwerkt in zijn pedagogisch project en zijn kwaliteitsbeleid een duidelijke visie en structuur voor de participatie van de rechthebbenden.
Het Masterplan doet de volgende aanbevelingen: de oprichting van gespreksgroepen, de mogelijkheid voor de rechthebbenden om te zien wat er met hun inbreng gebeurt, de participatie van de rechthebbenden in de bestuursorganen, het gebruik van een externe facilitator voor de participatie, de begeleiding van de rechthebbenden in hun participatie, enquêtes (in een vorm die aangepast is aan de doelgroepen (talen, interviews enz.)) over de perceptie van de dienst, ook bij de personen die de diensten hebben verlaten ...
De evaluatie van de participatie is cruciaal. Een actor die daarvoor de competenties heeft, organiseert een regionale ondersteuning van deze participatiedynamiek.
MAATREGEL 34: Meer aandacht besteden aan de supervisie/intervisie van de maatschappelijk werkers, de peerhelpers en de vrijwilligers in elk centrum.
Meer aandacht besteden aan de supervisie/intervisie van de maatschappelijk werkers, de peerhelpers en de vrijwilligers in elk centrum.
SMART-indicatoren: Tal van diensten hebben deze praktijken geïmplementeerd via het jaarlijks kwaliteitsplan.
Maatschappelijk werkers en peerhelpers moeten op termijn worden voorbereid op hun rol als hoeders van de participatie en van de strijd tegen discriminatie. In dat verband verbinden de actoren van de hulpverlening zich ertoe het aanbieden van supervisie en/of intervisies verplicht te maken binnen hun respectieve centra. Supervisie maakt het mogelijk:
Het Masterplan pleit voor een open dialoog, inclusief klinische supervisiesessies in aanwezigheid van de betrokken persoon en zijn hulpverleningsnetwerk.
Gelijktijdig met de ontwikkeling van dat engagement zal meer aandacht worden besteed aan de jaarlijkse intersectorale opendeurdagen ten behoeve van de terreinwerkers en de interinstitutionele onderdompelingsdagen.
MAATREGEL 35: Een opleidingsschool rond de preventie van thuisloosheid opzetten die universitaire getuigschriften kan afleveren aan de maatschappelijk werkers en de rechthebbenden
Een opleidingsschool rond de preventie van thuisloosheid opzetten die universitaire getuigschriften kan afleveren aan de maatschappelijk werkers en de rechthebbenden.
SMART-indicatoren: Academiejaar 25-26, 50 personen met een getuigschrift onder wie 50% rechthebbenden.
Het Masterplan beschrijft een algemene methodologie voor preventie. Het plan structureert de toegang tot huisvesting op basis van de maatschappelijke en gezondheidsproblemen van de betrokken personen. Het baseert zich daarbij op een aangescherpte deontologie van het maatschappelijk werk. Het heeft aandacht voor wat er bij de rechthebbenden leeft en geeft ze verantwoordelijkheid. Voor al die elementen, en nog vele andere, moeten er certificerende opleidingen worden georganiseerd ten behoeve van medewerkers, vrijwilligers en rechthebbenden. De oprichting van een 'school' of de certificering van een bestaande school is nodig om dit op preventie en huisvesting gebaseerde paradigma van het welzijnswerk te verspreiden. Deze school moet in staat zijn opleidingen te geven, maar ook getuigschriften uit te reiken. Ze moet niet alleen maatschappelijk werkers certificeren, maar ook rechthebbenden voor hun competenties als peerhelpers, en die certificering moet tot uitdrukking komen in de baremisering van hun functie.
Deze school kan een beroep doen op de knowhow van de werkgeversorganisaties, die al vele opleidingen organiseren. Ze kan ook een beroep doen op bestaande hogescholen, universiteiten en onderzoekscentra zoals Trahome en zijn jaarlijkse studiedag voor de verspreiding van onderzoeksresultaten, of de Chaire Santé-Précarité van de ULB, die aan een relance toe is.
Deze school moet gericht zijn op de participatie van de rechthebbenden, de peerhelpers en de professionals van de 0,5-lijn tot in het bestuur.
De actoren op het terrein (professionals, vrijwilligers, rechthebbenden) kunnen zo hun basisexpertise aanscherpen; de nieuwkomers en de professionals van morgen kunnen hun aan hogescholen en universiteiten verworven kennis aanvullen met analytische vaardigheden en de knowhow om middelen te mobiliseren. De rechthebbenden van hun kant krijgen, als zij dat wensen, toegang tot bezoldigde functies als ervaringsdeskundige of peerhelper.
De verstrekte opleidingen passen in een multidisciplinaire benadering van gezondheid en welzijn met een zowel theoretische als praktijkgerichte insteek. Tot de behandelde thema's behoren sociologische, criminologische, epidemiologische en politieke problemen en kwesties op het gebied van volksgezondheid, met bijzondere aandacht voor thuisloosheid en preventie in hun sociale, gezondheids- en milieuaspecten. De opleidingen berusten op complementaire expertises: ervaringsdeskundigheid, academische kennis en beroepservaring.
Deze opleidingen moeten worden gegeven in vormen die aangepast zijn aan de personen die ze volgen en aan de behoeften van de actoren. Er kan gedacht worden aan de volgende vormen:
Voor meer informatie, bezoek onze Masterplan pagina, en om het volledige Masterplan document te raadplegen, klik hier.