02/880.86.89 | info@brusshelp.org | Horaires

 

Pano Accueil NL

De website wordt druk vertaald. Wij danken u voor uw geduld en aarzel niet om contact met ons op te nemen indien nodig. Bedankt voor uw begrip.

Ten dienste van maatschappelijk welzijn en gezondheid

Bruss'help coördineert de noodopvang- en inschakelingsvoorzieningen voor dak- en thuislozen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Onze organisatie is gemandateerd door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en verleent diensten aan de bevolking en aan de gezondheids- en sociale actoren die met dak- en thuislozen werken.

Een actie-georiënteerd centrum: ons centrum, opgericht in 2019, verenigt Raadgevers die gespecialiseerd zijn in de studie van dak- en thuisloosheid, de coördinatie van projecten en globale interventievoorzieningen.

Meervoudige opdrachten: ondersteuning bij de planning, prognoses, ontwikkeling van een preventieve aanpak en begeleiding van de begunstigden naar duurzame oplossingen (toegang tot zorg, sociale rechten, huisvesting...).

We zijn een observatorium voor dak- en thuisloosheid: een documentatie- en onderzoekscentrum, dat een knooppunt is tussen de overheid en het maatschappelijk middenveld. Wij zijn gericht op "duurzame oplossingen en anticipatie".

 

  Onze visie  

 

Brusshelp commissies

Omzendbrieven - sector

Masterplan ontbijt op 10 juli 2024

Het Masterplan ontbijt op 10 juli zal gewijd zijn aan beroepen en sociale en juridische ondersteuning

De 10 Masterplan maatregelen hieronder zullen worden besproken. We raden je aan om ze voor de bijeenkomst te lezen:

 

MAATREGEL 7: Een globaal plan voor hulpverlening aan en begeleiding van slachtoffers van huiselijk geweld steunen

MAATREGEL 7: Een globaal plan voor hulpverlening aan en begeleiding van slachtoffers van huiselijk geweld steunen.

SMART-indicatoren:

  • − Aantal opvangplaatsen gespecialiseerd in huiselijk en intrafamiliaal geweld.
  • − Aantal daders van geweld die jaarlijks uit hun verblijfplaats worden gezet.
  • − Aantal toewijzingen van woningen door de OVM's.
  • − Invoering en implementatie van thuisbegeleiding, gespecialiseerd in huiselijk en intrafamiliaal geweld.
  • − Aantal slachtoffers die hun verblijfsrechten verliezen per jaar.
  • Buiten de sector van de daklozenhulp is het voor de gespecialiseerde politiediensten (bv. EVA-cellen) en de hulpverlening aan de slachtoffers van huiselijk geweld bijna vanzelfsprekend geworden dat de opvangvoorzieningen voor thuislozen de oplossing zijn wanneer het slachtoffer zonder huisvestingsoplossing de woning moet verlaten.

    Nochtans bieden slechts enkele noodopvangcentra en onthaalhuizen uit de daklozensector een kader dat voldoende geruststellend is voor de slachtoffers omdat ze gespecialiseerd zijn in het huisvesten en opvangen van slachtoffers van geweld. Dat is uiteraard niet voldoende gezien het aantal slachtoffers die nood hebben aan bijstand en begeleiding.

    Nog fundamenteler is dat onze samenlevingen de duidelijke keuze aan het maken zijn om alle vormen van huiselijk geweld doortastend te bestrijden. Gelet op die essentiële keuze moet het Brussels sociaal en gezondheidsbeleid oplossingen aanreiken die aangepast zijn aan dat engagement. De creatie van noodopvangplaatsen en onthaalhuizen voor dit specifieke publiek is momenteel niet voldoende. Daarom pleit het Masterplan enerzijds voor een specifieke bijdrage van de noodopvang en de welzijnszorg aan een globalere voorziening die veel verder gaat dan die sectoren om een daadwerkelijk geïntegreerd beleid tegen huiselijk en intrafamiliaal geweld op te zetten.

    Anderzijds moeten specifieke opvangcentra met knowhow inzake hulpverlening aan slachtoffers van huiselijk geweld over de middelen beschikken om tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar hulpverlening:

  • - door de politieke beloften26 en actieplannen tegen huiselijk en intrafamiliaal geweld in versneld tempo uit te voeren;
  • - door deze actieplannen en beleidslijnen te monitoren;
  • - door de specialisatie van noodopvangcentra en inschakelingsvoorzieningen voor thuislozen in het onthaal en de opvang van slachtoffers van huiselijk en intrafamiliaal geweld mogelijk te maken zodat deze mensen aangepaste hulp krijgen;
  • - door meer gebruik te maken van maatregelen om de dader uit de verblijfplaats te verwijderen zodat het slachtoffer op dezelfde plaats kan blijven wonen als de veiligheidsomstandigheden dat toelaten en als deze persoon dat wenst (tijdelijk huisverbod, verbod om het slachtoffer te benaderen, contactverbod, ontwikkeling van het stalkingalarm enz.);
  • - door de maatregel tot verwijdering van de daders van geweld te combineren met specifieke opvang voor daderbehandeling om het risico van recidieven te beperken en met intensievere daderbegeleiding buiten de opvang. De sector van de daklozenhulp, bepaalde politiezones en het CAW hebben al voorstellen in die zin gedaan;
  • - door vaker een beroep te doen op de actoren van de sociale huisvesting en de huisvesting met sociale doel, bijvoorbeeld via de afwijking met betrekking tot de OVM's, zoals wordt voorgesteld door artikel 36 van het BBHR betreffende de toewijzingen van sociale woningen dat in prioritaire toegang voor slachtoffers van geweld voorziet;
  • - door een thuisbegeleidingsdienst op te richten die gespecialiseerd is in thuisbegeleiding van slachtoffers van huiselijk geweld, om de personen waar mogelijk met aangepaste begeleiding in de woning te laten blijven en de personen te begeleiden in aansluiting op een verblijf in een opvangcentrum;
  • - door het slachtoffer te garanderen dat hij of zij het verblijfsrecht en de daarmee samenhangende rechten niet verliest. Bovendien moeten slachtoffers die geen verblijfsrecht hebben of het door hun scheiding verliezen, worden beschermd door ze toegang te geven tot opvangdiensten voor inschakeling. Hiertoe zou het model, voorgesteld in artikel 5 van het besluit van 14 maart 2023 tot vaststelling van de voorwaarden en de grenzen van de financiële bijdrage van de gebruikers van onthaalhuizen (financiële bijdrage gefactureerd maar niet gevorderd in afwachting dat de betrokkene zijn of haar rechten terugkrijgt), kunnen worden veralgemeend op voorwaarde dat er een fonds ter compensatie van de diensten in wordt opgenomen. Deze voorziening zou een stap in de goede richting zijn voor de naleving van het Verdrag van Istanbul, voor wat de onvoorwaardelijke opvang van het slachtoffer betreft.

  • MAATREGEL 12: Een gecoördineerd mechanisme voor begeleiding uit de dakloosheid

    Een gecoördineerd mechanisme voor begeleiding uit de dakloosheid (FISSA).

    SMART-indicatoren: een voorziening voor midden 2025, gefinancierd in 2026.

    Bruss’help zal de openbare instellingen (OCMW's, politiezones, MIVB, NMBS, spoorwegpolitie, preventiediensten ...) en de verenigingen die straathoekwerk en/of daklozenrondes doen, evenals de dagcentra die dat wensen, bijeenbrengen om een gecoördineerd mechanisme voor begeleiding uit de dakloosheid te ontwikkelen ten behoeve van nieuwe daklozen. Dit mechanisme moet voor midden 2025 gestructureerd zijn zodat het kan worden ondersteund via de Brusselse begroting van 2026.

    Dit mechanisme zal gebaseerd zijn op de volgende elementen:

  • 1. de zorg voor de primaire behoeften door de daklozenronde, de dagcentra of het noodopvangcentrum;
  • 2. de vertrouwensrelatie en de oriëntatie via straathoekwerk of in de centra;
  • 3. de vrije keuze en instemming van de rechthebbenden;
  • 4. de diversiteit van de actoren met verschillende werkwijzen, uurroosters, talenkennis ... om meer rechthebbenden te kunnen bereiken;
  • 5. de uitdrukkelijke verbintenis van deze operatoren om:
  • a. zich onderling te organiseren teneinde zo goed mogelijk in de vraag te voorzien:
  • b. de rechthebbende toestemming te vragen voor de uitwisseling van informatie tussen operatoren;
  • 6. de terbeschikkingstelling van degelijke informatie en van processen voor de individuele en collectieve verstrekking, door Bruss'Help (en eventueel door de dagcentra, rekening houdend met hun specifieke kenmerken), van informatie over oplossingen tegen dakloosheid zodat zoveel mogelijk rechthebbenden zelf hun oriëntatie kunnen bepalen;
  • 7. het bestaan van een centrale informatieplaats (beschreven bij maatregel 17) die fysiek, virtueel en telefonisch bereikbaar is, 7d/7 24u/24, en die de volgende mogelijkheden biedt:
  • a. gedetailleerde meldingen van thuislozen in een straatsituatie door burgers en diensten verzamelen;
  • b. gedetailleerde informatie over oriëntatieverzoeken uitgaande van dagcentra verzamelen, met name wanneer die verzoeken worden geformuleerd door de rechthebbenden;
  • c. deze meldingen doorgeven, afhankelijk van de organisatiewijze die gezamenlijk door de operatoren werd ontwikkeld, aan:
  • i. de straathoekwerkers als er nood is aan begeleiding of informatie;
  • ii. de daklozenrondes als er nood is aan hulp, een luisterend oor, medische zorgen, psychosociale ondersteuning, vervoer naar de noodopvangcentra;
  • d. vragen van rechthebbenden over bestaande voorzieningen beantwoorden. In de periode 2019- 23 zijn al inspanningen geleverd op het vlak van informatie en aanbod (en werden nieuwe dagcentra gefinancierd voor specifieke doelgroepen: jongeren en vrouwen), maar de leesbaarheid van het geheel moet nog worden verbeterd. Op het vlak van informatie zorgt Bruss’Help oriëntatie ervoor dat nuttige inlichtingen, acties en het beschikbare aanbod digitaal worden verspreid (bv.: Surviving in Brussels, informatiepunten in de openbare ruimte, ...);
  • e. alle beschikbare informatie verzamelen die de operatoren kunnen helpen de persoon zo goed mogelijk te begeleiden (lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand, dekking door de ziekteverzekering, beschikbare inkomsten, hulpbronnen die de oriëntatie vergemakkelijken, ...).
  • 8. de mogelijkheid om meteen naar inschakeling of huisvesting te oriënteren, en het noodopvangcentrum dus niet te beschouwen als een verplichte stap naar inschakeling of huisvesting. De passage langs de noodopvang is een standaardoplossing.
  • MAATREGEL 14: De noodopvangplaats opnieuw definiëren

    De noodopvangplaats opnieuw definiëren.

    Indicateurs SMART:

  • - 250 bufferplaatsen
  • - 1000 noodopvangplaatsen
  • - 2000 noodopvangplaatsen omgevormd tot inschakelingsvoorzieningen
  • - 2000 plaatsen in onderhandelde tijdelijke bezettingen.
  • Op 31 december 2023 financierden het Gewest en Vivalis ongeveer 3084 zogenaamde noodopvangplaatsen (inclusief collectieve opvangvoorzieningen). Die plaatsen kunnen worden ingezet voor personen met specifieke kwetsbaarheden, maar de opvang is er onvoorwaardelijk, d.w.z. zonder selectie van de opgevangen doelgroepen.

    De GOB zal van de Brusselse overheid de opdracht krijgen om permanent de 3000 plaatsen ter beschikking te stellen onder de hieronder beschreven voorwaarden, wetende dat New Samusocial al over permanente structuren beschikt en dat BelRefugees er ook heeft.

    Bruss’help zal met de steun van de operatoren van de noodopvang een mechanisme ontwikkelen voor overleg met de gemeenten (burgemeester, politie, OCMW) over het opzetten van de centra en de samenwerkingsprotocols. Dit mechanisme kan de vorm hebben van een spreidingsplan, maar moet verder gaan dan de verdeling alleen.

    Afgezien van het aantal plaatsen berust deze maatregel van het Masterplan op de omvorming van twee derde van de noodopvangplaatsen tot transitplaatsen. Vooreerst moet worden erkend dat een groot deel van de personen die de noodopvangplaatsen bezetten, er een zekere tijd blijven. Voor een pragmatische en waardige aanpak moeten deze structuren dan ook worden voorzien van inschakelingscapaciteit in plaats van de personen in de noodopvang te laten blijven.

    Deelmaatregel 14.1: De noodhulp beperken en opwaarderen

    SMART-indicator: Er wordt een charter voor de kwaliteit en de diversificatie van de noodopvangcentra goedgekeurd

    Deze deelmaatregel heeft als doel de noodopvang tot het strikt noodzakelijke te beperken en zo te vermijden dat de doelgroepen in deze structuren vastlopen.

    De noodopvangcentra moeten aantrekkelijk zijn voor de doelgroepen die er komen. De individuele kamer is het streefdoel. De toestand van het gebouw en intern geweld mogen niet als gevolg hebben dat de betrokken personen de straat boven het centrum of één operator boven een andere verkiezen. Om de veiligheid van de gebruikers van deze centra te garanderen, is er nood aan specifieke benaderingen en dus aan personeel en materiaal voor:

  • - NBMV's (inclusief zogeheten straatkinderen)
  • - alleenstaande vrouwen
  • - gezinnen of vrouwen met kind(eren)
  • - groepen met meerdere gezinnen (bv. Roma-gemeenschappen)
  • - LGBTQIA+
  • - personen die medische zorgen nodig hebben
  • - personen met verslavingen (100 van wie een deel met mogelijkheid om te gebruiken)
  • - daklozen met geestelijke gezondheidsproblemen
  • - personen met een huisdier.
  • De specifieke benadering van de centra verhindert niet dat aandacht moet worden geschonken aan de algemene situatie van de persoon en de mogelijkheid dat hij of zij met meerdere problemen kampt. Een kwetsbaarheidsschema zal helpen de specifieke plaats aan te wijzen die moet worden toegewezen. Om de twee jaar herziet Bruss'Help de richtcijfers voor de noodopvangplaatsen en voor de doelgroepen met specifieke behoeften. De beheerders van de noodopvangcentra zullen erop toezien dat zoveel mogelijk in die specifieke behoeften wordt voorzien. Er zal een charter voor de kwaliteit en de diversificatie van de noodopvangcentra worden opgesteld en geïmplementeerd.

    Deelmaatregel 14.2: Een snelle oriëntatie naar huisvesting, transitopvang of inschakeling

    SMART-indicatoren:

  • Vanaf midden 2025 krijgt 80% van de rechthebbenden die naar een noodopvangcentrum gaan, binnen 7 dagen een inschakelingsvoorstel.
  • Vanaf eind 2026 bedraagt die indicator 95%.
  • Een vroegtijdige interventie vergt een snel optreden, om te vermijden dat iemand die voor het eerst op straat belandt, een nacht of een extra nacht op straat doorbrengt. Het is de bedoeling huisvesting, transitopvang, een onthaalhuis of bij gebreke hiervan noodopvang aan te bieden vanaf het eerste contact met de persoon die op straat leeft of die zegt er nood aan te hebben.

    Als de persoon standaard naar een noodopvangcentrum wordt doorverwezen, is dat voor korte duur zodat hij of zij een adempauze krijgt en een balans kan opmaken van zijn of haar situatie. Ook hier zijn de betrouwbaarheid en veiligheid van de noodopvangplaatsen essentieel om vertrouwen op te bouwen en in een vroeg stadium te kunnen doorverwijzen.

    Dat impliceert de beschikbaarheid van mechanismen voor doorverwijzing naar opvang door de verschillende mobiele teams via een 'pass night'-systeem dat verbonden is met de dispatching voor noodopvang zoals die werd ontwikkeld tussen NSS en Bruss’help.

    De advieswerkgroep (zie maatregel 17) heeft 7 dagen om een begeleidingsplan op te stellen dat gebaseerd is op de specifieke kenmerken en de verwachtingen van de gebruiker en waarvan de duur 6 tot 9 maanden kan bedragen.

    Wanneer een voorstel tot begeleidingsplan aan de rechthebbende wordt voorgelegd en dat plan vervolgens door alle partijen wordt goedgekeurd, wordt de rechthebbende met zijn nieuwe referentieoperator in contact gebracht om het herinschakelingsproces op gang te brengen.

    De betrokkene wordt voor inschakeling georiënteerd naar:

  • - het gezin: opnieuw contact opnemen, over de verblijfsvoorwaarden onderhandelen, indien nodig via bemiddelaars;
  • - de omgeving: idem;
  • - huisvesting (met o.m. Housing First indien aangewezen);
  • - onthaalhuizen voor intensieve begeleiding volgens de profielen die door het onthaalhuis worden opgevangen;
  • - door de lokale overheidsinstanties georganiseerde transithuisvesting wanneer autonomie wenselijk is;
  • - hotelkamers voor een zeer korte transitopvang wanneer er uitzicht op huisvesting is;
  • - onthaalhuizen met geheim adres voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld;
  • - Fedasil voor verzoekers om internationale bescherming;
  • - het opvang- en oriëntatiecentrum voor migranten die zich in een programma voor de voltooiing van het migratietraject bevinden (gezinscentrum Colmeia, Casa van Samusocial, Sister’s House…);
  • - een onderhandelde tijdelijke bezetting voor migranten die niet wensen deel te nemen aan een programma voor de voltooiing van het migratietraject;
  • - Een RVT;
  • - een PVT;
  • - een IBW;
  • - een opvangstructuur voor personen die het slachtoffer zijn van mensenhandel;
  • - gemedicaliseerde centra type Medihalte
  • - ...
  • Deelmaatregel 14.3: Het transitopvangcentrum.

    SMART-indicatoren: Aantal personen per jaar dat de stap zet van transitopvang naar duurzame huisvesting

    Transitopvang is de tussenoplossing wanneer het na de noodopvang niet mogelijk is de stap naar huisvesting te zetten. De meeste zogenaamde noodopvangplaatsen worden nu omgevormd tot transitplaatsen. Daar wordt intensiever maatschappelijk werk verricht om zo snel mogelijk tot een duurzame oplossing te komen.

    Dat is meer bepaald het geval voor noodopvangplaatsen, ingenomen door personen zonder verblijfsvergunning die worden begeleid bij de bepaling van hun migratietraject (zie maatregel 16). Die begeleiding is niet mogelijk zonder de persoon of het gezin in de opvang te stabiliseren. De plaatsen, ingenomen door gezinnen met schoolgaande kinderen, zullen ook met voorrang worden omgevormd tot transitopvangplaatsen.

    De begeleiding gebeurt hetzij rechtstreeks door de organisator van de transitopvang, hetzij door een specifieke structuur, afhankelijk van de behoeften van de betrokken doelgroepen.

    Het Gewest en Vivalis bepalen in overleg met de representatieve organisaties de erkenningsvoorwaarden voor die structuren.

    Deelmaatregel 14.4: Het crisisopvangcentrum

    SMART-indicatoren: Een crisismechanisme voor een groep van 250 personen

    Bruss’help garandeert ook de permanente beschikbaarheid van een crisismechanisme waarmee aan 250 personen een onderkomen kan worden geboden. Dit mechanisme is opgebouwd rond het crisisplan van Bruss’help en vult het aan wanneer het extra middelen nodig heeft om iedereen een onderkomen te geven.

    De strategie van de bufferplaatsen is opgebouwd rond 2 soorten plaatsen:

  • - bufferplaatsen die het hele jaar beschikbaar zijn in de noodopvangcentra. Ze worden alleen in crisissituaties geactiveerd. Ze worden het hele jaar specifiek gefinancierd;
  • - buffercentra die worden geactiveerd wanneer het aantal plaatsen in de opvang en het aantal bufferplaatsen ontoereikend zijn om op een crisis te reageren. Er wordt dan beslist om voor een beperkte periode een 'buffercentrum' te openen. Naargelang de beslissing opent dit centrum 12u/24 of 24u/24 zijn deuren met inachtneming van de financieringsvoorwaarden die in de ordonnantie zijn opgenomen.
  • Deze plaatsen kunnen alleen worden geactiveerd wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • ▫ Conditions météorologiques extrêmes (codes d’alerte : canicule – froid – tempête)
  • ▫ extreme weersomstandigheden (alarmcodes: hittegolf - koude - storm).
  • ▫ sanitaire omstandigheden op straat (bv. een kamp of een groep mensen die sanitaire risico's lopen waardoor opvang noodzakelijk is, een pandemie, een epidemie van schurft, waterpokken enz.).
  • ▫ humanitaire redenen (volksverhuizingen/ toestroom van mensen, ...)
  • ▫ de activering van de bufferplaatsen van NSS gebeurt volgens een mechanisme van tripartiet overleg tussen New Samusocial, Bruss’Help en de minister van Sociale Actie. De termijnen voor activering en desactivering verschillen naargelang het om bufferplaatsen of buffercentra gaat..
  • Als ze ontoereikend zijn wegens de dringende nood, moet de burgerbescherming ingrijpen.

    Deelmaatregel 14.5. : Burgeropvang.

    SMART-indicatoren: Invoering van een mechanisme van burgersolidariteit in crisissituaties in 2026.

    Parallel onderzoeken WG1 en BelRefugees de positie van de burgeropvang om hem te situeren als oplossing voor crisis-, nood- en inschakelingssituaties. Deze studie zou in 2025 afgerond moeten zijn om er uiterlijk in 2026 de conclusies uit te trekken en die in de praktijk te brengen.

    MAATREGEL 15: Op grote schaal het begeleid wonen ontwikkelen

    Op grote schaal het begeleid wonen ontwikkelen.

    Deelmaatregel 15.1. : Housing First-model.

    SMART-indicatoren: Jaarlijks worden ten minste 100 personen opgenomen in een HF-voorziening en tegen 2029 zou dat aandeel moeten oplopen tot 1000.

    Housing First is een begeleidingsmodel, gebaseerd op opvang op lange termijn. Het heeft zijn waarde bewezen in meerdere Europese landen waaronder België, waar het succespercentage meer dan 80% bedraagt. Het richt zich specifiek op dakloze personen die op straat of in de noodopvang leven en meerdere complexe psychische, medische en sociale problemen hebben die onder meer tot uitdrukking komen in geestelijke gezondheidsproblemen en verslavingen.

    Housing First biedt ze rechtstreeks (soms voorafgegaan door een transitovereenkomst), zonder behandelings- of ontwenningsvoorwaarde, toegang tot duurzame individuele (soms collectieve) huisvesting tegen een lage huurprijs, gecombineerd met mogelijk intensieve mobiele begeleiding met een multidisciplinair karakter. Het is een aanvulling van de huidige voorzieningen.

    Wat de woningen betreft: de toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame huisvesting, verspreid over de stad, is de kern van het project. Daarvoor is steun van de overheid nodig (zoals voor de meeste Housing First-projecten waar ook ter wereld). De huidige woonoplossingen berusten op een samenwerking met verschillende operatoren. Hierdoor zijn ze kwetsbaar en vergen ze ontzettend veel energie.

    Rechtstreekse toegang tot nieuwe toewijzingen via quota's voor sociale woningen en/of SVK-woningen is onontbeerlijk.

    Wat de begeleiding betreft: het aantal daklozen dat voldoet aan de Housing First-criteria zoals die in de ordonnantie worden gedefinieerd, is veel hoger dan het aantal personen dat in het kader van het project wordt geherhuisvest. Daarom moet de begeleidingscapaciteit absoluut worden verhoogd.

    De functie van huisvestingsverantwoordelijke is een pijler van het succes van Housing First. Ze is nodig om de huuraspecten te scheiden van de begeleiding, de eigenaars te ondersteunen, met de buren te bemiddelen, bij te dragen tot de vele partnerschappen. Deze functie moet worden versterkt.

    Deelmaatregel 15.2. : Model van thuisbegeleiding

    SMART-indicatoren:

  • verhouding tussen het aantal VTE's en het aantal personen dat voor thuisbegeleiding in aanmerking komt per jaar
  • verhouding tussen het aantal VTE's en het aantal personen dat thuisbegeleiding krijgt per jaar.
  • Sinds de jaren '90 speelt thuisbegeleiding in op de vaststelling dat herinschakeling door huisvesting voor een kwetsbare persoon zonder passende begeleiding in de grote meerderheid van de gevallen geen toereikende oplossing biedt en tot nieuw woonstverlies kan leiden. Thuisbegeleiding is een ondersteuningsmechanisme dat personen in moeilijkheden helpt voldoende autonomie en veerkracht te verwerven om op lange termijn zelfstandig in de samenleving te functioneren.

    Deze diensten streven naar holistische ondersteuning op maat. Op die manier kunnen de maatschappelijk werkers tegemoetkomen aan de vele problemen waarmee de rechthebbenden worden geconfronteerd. Belangrijk is ook het preventieve karakter van deze vorm van hulpverlening, die niet alleen gericht is op woonstbehoud, maar ook aandacht heeft voor de gezondheid, het budget en het algemene welzijn van de gebruiker en zijn gezin.

    Om kwaliteitsvolle begeleiding te garanderen, moet de norm voor het aantal begeleide mensen per maatschappelijk werker worden herzien. Het Masterplan is gebaseerd op een verbetering van de toegang tot huisvesting. Bijgevolg zullen de thuisbegeleidingsdiensten aanzienlijke middelen nodig hebben om beter in de vraag te kunnen voorzien. Daarom moet de wijze waarop het aantal dossiers per voltijdsequivalent wordt bepaald, worden aangepast aan de werksituatie van de diensten voor thuisbegeleiding.

    Deelmaatregel 15.3. : Model van nabegeleiding.

    SMART-indicatoren: verhouding tussen het aantal VTE's en het aantal in aanmerking komende personen voor nabegeleiding per jaar

    Nabegeleiding wordt als volgt gedefinieerd: “Ze heeft tot doel het psychosociaal werk, aangevat tijdens het verblijf, voort te zetten. Dit werk wordt meestal buiten de muren van de instelling verricht om de begeleide persoon in contact te brengen met de externe diensten. Dit laat een betere benutting van de eigen hulpbronnen en/of die van de omgeving toe om te vermijden dat de betrokkene opnieuw op straat en/of in een instelling belandt. De nabegeleiding vindt bij voorkeur in samenwerking met de diensten voor inschakeling door huisvesting of de sociale diensten plaats en is bij voorkeur beperkt in de tijd.”

    Met dit model van begeleiding na opvang in een onthaalhuis kan 80% van de begeleide personen na afloop van de opvolging in de eigen woning blijven.

    Toch wordt slechts 1/2 voltijdsequivalent (COCOF) of in sommige gevallen 1 voltijdsequivalent (+ dan 30 bedden, GGC) aan die begeleiding toegewezen, ongeacht het aantal opgevangen en/of begeleide personen. Dat is te weinig voor een optimale begeleiding van de personen en/of leidt tot een vermindering van het aantal begeleide personen. Daarom zal het personeelskader worden herzien door ten minste één voltijdsequivalent aan te stellen en evolueert het kader volgens de opvangcapaciteit van de onthaalhuizen. Dit moet een optimale benutting van deze voorziening mogelijk maken.

    MAATREGEL 17: Een centraal punt invoeren voor informatie, dispatching, ondersteuning bij de oriëntatie en monitoring

    Een centraal punt invoeren voor informatie, dispatching, ondersteuning bij de oriëntatie en monitoring.

    SMART-indicator: Beschikken over een centraal punt voor informatie, dispatching, ondersteuning bij de oriëntatie en monitoring dat actief is in 2030.

    Dit centrale informatiepunt heeft de volgende opdrachten.

  • Opdracht 1: informatie en melding
  • Opdracht 2: dispatching naar de noodopvangplaatsenOpdracht 3: ondersteuning en oriëntatie naar huisvesting, transitplaatsen en inschakelingsvoorzieningen via de adviescommissie
  • Mission 3 : appui et orientation vers le logement, les places de transit et les dispositifs d’insertion via la commission de préconisation
  • Opdracht 4: monitoring, reporting en formulering van aanbevelingen voor de te volgen koers
  • Dispatching' verwijst naar het toewijzingsmechanisme voor een noodopvangplaats, 'oriëntatie' naar de begeleiding en het aanbevelen van een huisvestingsoplossing en/of een inschakelingsvoorziening.

    Deelmaatregel 17.1: Algemene principes.

    SMART-indicatoren: invoering van garanties dat de principes worden nageleefd bij het opzetten van het centrale punt voor informatie, dispatching, ondersteuning bij de oriëntatie en monitoring.

  • - De rechthebbende staat centraal bij de controles van de informatie en van het proces tijdens zijn volledige traject van informatieaanvragen tot dispatching naar de noodopvang of oriëntatie naar de inschakeling. Hij behoudt ook het recht om elke voorgestelde dispatching of oriëntatie te weigeren.
  • - De samenwerking tussen de actoren van de sector. De voorziening wordt opgebouwd in nauwe samenwerking en samenspraak met de sector van de daklozenhulp, zonder welke deze coördinatie onmogelijk is. De betrokkenheid van de sector is een noodzakelijke voorwaarde voor succes. In dat verband werken bijvoorbeeld de Nederlandstalige en Franstalige operatoren samen.
  • - De deontologie, waarvan het beroepsgeheim deel uitmaakt. Alle informatie wordt anoniem of met inachtneming van het gedeelde beroepsgeheim doorgegeven, met de toestemming van de rechthebbende.
  • - De diversiteit van het aanbod: dit is een troefkaart van de sector van de daklozenhulp. Ze wordt uitgespeeld via een groot aantal kanalen, evenals de inachtneming van de pedagogische projecten en de daarmee samenhangende werkwijzen.
  • - De intersectorale praktijken. Het systeem is op alle niveaus opgevat als een intersectorale praktijk. Elke dienst uit aanverwante sectoren kan met het centraal punt contact opnemen voor informatie, een dispatching of een oriëntatie. Indien nodig is dispatching naar aanverwante sectoren mogelijk. De diensten van de sector van de daklozenhulp maken nu trouwens al gebruik van die mogelijkheid.
  • - De voorrang van oplossingen voor preventie en huisvesting. Wanneer oplossingen voor preventie (woonstverlies voorkomen door de betrokkene in contact te brengen met een OCMW en een thuisbegeleidingsdienst enz.) of inschakeling (onthaalhuizen, Housing First of andere) mogelijk zijn, worden die altijd voorgesteld vóór een oplossing voor noodopvang.

    Deelmaatregel 17.2: Informatie en melding.

    SMART-indicatoren: Informatiemechanisme uitgerold en actief in 2025.

    Het informatie- en meldingsmechanisme is 24u/24 en 7d/7 beschikbaar en wordt beheerd door Bruss’Help. Het door deze cel beheerde gratis nummer kan worden opgebeld door rechthebbenden, burgers, de politie, de autoriteiten, ziekenhuizen, openbaarvervoernetten en professionals uit het hulpverleningsnetwerk, ook om een straatsituatie te melden. Het kan zeer snel reageren (wachttijd maximaal 10 minuten).

    De taken zijn:

  • telefonisch informatie over de bestaande diensten verstrekken, dankzij een volledige en bijgewerkte website. Belang van de medewerking van de sector voor het updaten van de informatie;
  • een internetsite en een mobiele app aanmaken;
  • informatie over de aanverwante sectoren verstrekken (prioriteit gezondheid, geestelijke gezondheid en VVF);
  • advies verstrekken voor oriëntatie, rekening houdend met de situatie;
  • meldingen: het melden van thuis- en daklozen vergemakkelijken voor een betere hulpverlening;
  • informatie verstrekken over de procedure om klachten in te dienen, zie maatregel 32.
  • De werknemers van deze cel hebben een diepgaande kennis van de diensten van de thuislozenzorg en hun werking, maar ook van de aanverwante sectoren (huisvesting, preventie via OCMW, geestelijke gezondheid, verslaving, migratie enz.). Ze weten bovendien welke mogelijke oplossingen er zijn voor specifieke doelgroepen (NBMV's, slachtoffers van intrafamiliaal geweld, nieuwkomers op straat enz.); Een nauwe samenwerking met de actoren van de sector en de aanverwante sectoren is onmisbaar om die kennis aan te scherpen (eerder proactieve dan reactieve overdracht van informatie).

    De eerste stappen in de consolidatie van het informatiepunt zijn:

  • - opstellen van een plan op papier, gebaseerd op gegevens die jaarlijks worden bijgewerkt;
  • - invoering van een systeem waarmee Bruss'help in real time het aantal bezette of vrije plaatsen kan updaten;
  • - consolidatie van een informatieve website over alle bestaande voorzieningen, bestemd voor thuislozen, migranten en professionals uit de sector in het Brussels Gewest. Zoeken is mogelijk per gemeente of per dienst en de informatie kan worden afgedrukt. Zo is deze informatie gemakkelijk toegankelijk voor de begunstigden. Deze site wordt door de regelgevende instanties gebruikt om de bevolking over de diverse diensten te informeren;
  • - ontwikkeling van een mobiele app met deze informatie.
  • Om de toegankelijkheid van de informatie te verbeteren, zal ze, ten minste in de geschreven versie, beschikbaar zijn in meerdere talen en in de vorm van pictogrammen.

    Deelmaatregel 17.3: Dispatching naar de noodopvangplaatsen .

    SMART-indicatoren:

  • Aantal doorverwijzingen naar een noodopvangplaats
  • Een protocol tussen de dispatchingdienst en de openbaarvervoerdiensten
  • Het aantal personen dat door het medische focal point in de gemedicaliseerde opvang wordt geplaatst.
  • De voorziening voor dispatching naar de noodopvangplaatsen is 7d/7 beschikbaar en wordt door Bruss'Help bemand. Ze kan zeer snel reageren (de wachttijd bedraagt maximaal 10 minuten). Op basis van een protocol met elk noodopvangcentrum worden de doorverwijzingen naar noodopvangplaatsen in het BHG gecentraliseerd in de dispatchingdienst van Bruss’Help. Die centralisatie van de plaatsen is noodzakelijk voor de goede werking van de dispatching naar de noodopvangplaatsen. Ze zorgt voor een gelijke behandeling van alle begunstigden, maar zonder ze de mogelijkheid te ontnemen om een voorkeur te vermelden wat de opvanglocatie betreft. De centralisatie van de aanvragen biedt nog andere voordelen. Zo resulteert ze in een betere afstemming tussen het aanbod en de vraag omdat het meest geschikte centrum voor de begunstigde wordt voorgesteld door de maatschappelijk werker, die een globaal beeld heeft en de sector goed kent. Dat vereenvoudigt ook de toegang tot een noodopvangplaats, want nu moet de rechthebbende nog contact opnemen met elke operator.

    Voor de specifieke situatie van de personen die in metro- en treinstations leven, is een samenwerkingsprotocol tussen de noodopvangcentra en de openbaarvervoermaatschappijen nodig, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van elk van deze partijen. De doorverwijzing naar gemedicaliseerde opvangplaatsen gebeurt via een medisch focal point dat door artsen en verpleegkundigen wordt bemand. De doorverwijzende diensten staan rechtstreeks in contact met het medisch focal point om de situatie van de rechthebbenden te beoordelen en de doorverwijzing zo doeltreffend mogelijk te laten verlopen.

    Om de laagdrempeligheid te behouden, wordt de dispatching aangevuld met een mechanisme voor de opsporing van grote kwetsbaarheden door de partners die, voor de kwetsbaarste rechthebbenden, toegang hebben tot een voorrangskanaal voor de toewijzing van de plaatsen.

    Deelmaatregel 17.4: Doorverwijzing naar specifieke, stabielere of zelfs permanente oplossingen.

    SMART-indicator: Aantal doorverwijzingen naar een stabiele situatie door Bruss'Help en de externe diensten.

    Bruss’help garandeert de oriëntatie naar een deel van de transitopvangplaatsen en inschakelingsplaatsen, maar is niet het enige toegangspunt. Bepaalde doorverwijzingen gebeuren rechtstreeks vanuit externe diensten. Om het proces van doorverwijzing naar transitopvangplaatsen en inschakelingsplaatsen door het gecentraliseerde punt of door een andere doorverwijzende dienst/rechthebbende vlotter te laten verlopen, moet worden onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om de modaliteiten voor het contacteren van de diensten te harmoniseren:

  • - Behoud van de rechtstreekse doorverwijzingen vanuit de externe diensten. Het rechtstreekse doorverwijzingskanaal vanuit de externe diensten blijft behouden voor transit- en inschakelingsvoorzieningen die dat wensen. De externe dienst neemt rechtstreeks contact op met het onthaalhuis of de transitvoorziening en ze bereiken samen overeenstemming over de doorverwijzing. Zo kunnen de doorverwijzingen worden uitgevoerd door de maatschappelijk werkers die als referentiepersoon optreden, binnen de OCMW's, de dagcentra, de noodopvangcentra, de maraudediensten, de diensten voor straathoekwerk, ...
  • - Voor rechthebbenden zonder referentiepersoon moet worden onderzocht of het aangewezen is een specifiek doorverwijzingsloket binnen Bruss'help of een door Bruss'Help verzorgde permanentie voor doorverwijzing binnen de bestaande structuren te introduceren.
  • - Verzoek om informatie bij Bruss'Help en doorgeven van het verzoek naar de meest aangewezen transitof inschakelingsdienst, afhankelijk van het project van de instelling maar ook van de beschikbare plaatsen. Via een oproep naar het 0800-nummer van de referentiepersoon of van de rechthebbende zelf voert Bruss'Help een eerste anamnese van de situatie uit en schakelt ze het gesprek door naar het meest geschikte transitcentrum of onthaalhuis, afhankelijk van de behoeften van de begunstigde.
  • - Rechtstreeks doorverwijzing voor transit- en inschakelingsverzoeken die dat aanvragen. Voor partners die erom verzoeken, kunnen de doorverwijzingen rechtstreeks worden uitgevoerd door Bruss’Help. Dit vergt een nauwere samenwerking, afgestemd op het project van de instelling, de opgevangen profielen en de beschikbare plaatsen.
  • - Ondersteuning voor doorverwijzingen die worden aanbevolen door de daklozenronde of het noodopvangcentrum. Bruss’Help neemt contact op met de inschakelingsvoorziening om de doorverwijzing van de begunstigde naar deze voorziening te concretiseren op advies van de professionals uit de sector, meer bepaald de daklozenrondes of de PMS-teams van de noodopvangcentra.
  • - Beheer van complexe situaties door Bruss’Help gecoördineerd via de advieswerkgroepen.
  • Deelmaatregel 17.5. : Advies- en oriëntatiemechanisme, inclusief doorverwijzing van complexe situaties.

    SMART-indicatoren: Het adviesmechanisme is operationeel in 2025.

    De advieswerkgroep vergadert één tot twee keer per week. Ze bestaat uit de volgende actoren: gedetacheerde maatschappelijk werkers van de noodopvangcentra (doorverwijzende dienst), gedetacheerde maatschappelijk werkers van transit- en inschakelingsvoorzieningen (ontvangende diensten), maatschappelijk werkers van Bruss’Help. Het zou interessant zijn te onderzoeken hoe relevant de deelname van een vertegenwoordiger van de overheidsinstanties aan deze commissies zou zijn. Die manier van werken werd geïntroduceerd bij de SIAO van Lyon en blijkt daar onmiskenbare voordelen te bieden. De deelname van gedetacheerde deskundigen van de aanverwante diensten (geestelijke gezondheid, verslaving, gezondheid, huiselijk geweld, ...) lijkt noodzakelijk te zijn, vooral bij specifieke commissies rond deze problematieken. De rechthebbende en zijn referentiepersoon worden voor de commissie uitgenodigd om er aan de besprekingen deel te nemen en mee te beslissen over de persoonlijke situatie van de rechthebbende.

    De advieswerkgroep heeft als doel op collegiale wijze een oriëntatie voor te stellen als reactie op een complexe situatie waarbij de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruiker zwaar te lijden heeft van het verblijf op straat of van een combinatie van onopgeloste problemen en een verzadiging van het aanbod voor bepaalde profielen (vb. groot gezin + vrouw die het slachtoffer is van intrafamiliaal geweld + intra-Europese migranten) en waarbij deze problemen mogelijk nog worden verergerd door de omstandigheid dat er van een administratief en rechtsstatuut nauwelijks sprake is of dat de betrokkenen meerdere doorverwijzingsvoorstellen weigeren of geweigerd zien.

    Het verzoek om deelname aan de adviescommissie wordt meestal via een partnerdienst geregistreerd, maar kan, voor rechthebbenden zonder referentiepersoon, uitzonderlijk ook rechtstreeks bij de cel Doorverwijzing van Bruss'help worden ingediend.

    De advieswerkgroep biedt ook ondersteuning voor de doorverwijzing van complexe situaties van de noodopvang naar de inschakeling.

    De advieswerkgroep moet over prioritaire plaatsen in de transitcentra, de inschakelingsvoorzieningen en de aanverwante sectoren kunnen beschikken om het verstrekte advies daadwerkelijk te kunnen opvolgen met een doorverwijzing.

    In Pijler 3, maatregel 23 wordt de voorbereiding van de aanbevelingen met betrekking tot crisissituaties en zeer complexe situaties beschreven.

    Deelmaatregel 17.6. : Monitoringcel.

    SMART-indicatoren: een maandverslag van de statistieken van de dispatching.

    De monitoringcel, samengesteld uit medewerkers van Bruss'Help, dient maandelijks de cijfergegevens in die bruikbaar zijn voor rapportage- of lobbydoeleinden. De voor statistische doeleinden verzamelde gegevens worden geanonimiseerd en gebruikt met inachtneming van de rechten en de belangen van de rechthebbenden.

    De monitoringcel maakt statistieken aan van de dispatchinggegevens, evenals van de resultaten van de doorverwijzingsadviezen, de rechtstreekse doorverwijzingen en de adviescommissies. Ze centraliseert de geanonimiseerde statistieken van de partners, verkregen via de gemeenschappelijke IT-tool, en voegt ze samen. Ze presenteert ook de resultaten van de advies- en doorverwijzingscellen.

    MAATREGEL 21: Een grootschalig Rights First 2.0-programma dat werkgelegenheid en huisvesting aan elkaar koppelt

    Een grootschalig Rights First 2.0-programma dat werkgelegenheid en huisvesting aan elkaar koppelt.

    SMART-indicatoren: Ieder jaar vinden 300 thuisloze personen een behoorlijke baan EN duurzame huisvesting.

    Samen met de huisvesting vormde de werkgelegenheid in het verleden een van de twee blinde vlekken in het beleid voor thuislozenzorg. Het Rights First-programma, medegefinancierd door de Europese Commissie en Vivalis, toonde de haalbaarheid en het maatschappelijk belang aan van het openen van de rechten, gekoppeld aan kwaliteitsvolle huisvesting en tewerkstelling. Bovendien toonde dit programma aan dat de maatschappelijk werkers hun werk weer als zinvol ervaren wanneer de personen die zij begeleiden, zich meteen veilig en gewaardeerd kunnen voelen in een woning en met een baan. Tenslotte is 1 thuisloze op de 2 tussen 18 en 40 jaar.

    Geïnspireerd door het Rights Firstprogramma en de bijbehorende instrumenten moet een samenwerkingsverband tussen de OCMW's en de vrijwilligersverenigingen (zoals Hobo) het mogelijk maken een groot aantal personen aan werk, gekoppeld aan huisvesting, te helpen. Op die manier vormt het programma op zich al het bewijs dat thuisloosheid geen onafwendbaar verschijnsel is, noch een impasse waarin mensen zonder toekomstperspectieven vastlopen. Actiris zal worden benaderd om mee te werken aan dit samenwerkingsverband en het te benutten in het kader van de partnerschappen tussen Actiris en de lokale autoriteiten (OCMW's).

    Deze partnerschappen moeten ervoor zorgen dat het maatschappelijk werk van de partnervereniging optimaal wordt benut. Het verlangen naar een baan (of opleiding) moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden geïdentificeerd door de verenigingen en overheidsdiensten die actief zijn in de thuislozensector. Daarvoor is een identificatieprotocol nodig, maar ook een opleidingsproces voor de maatschappelijk werkers.

    MAATREGEL 26: Een gezamenlijke inspanning doen om de kwaliteit van de begeleiding te verbeteren

    Een gezamenlijke inspanning doen om de kwaliteit van de begeleiding te verbeteren.

    SMART-indicatoren: Eind 2025 [2027] hebben 30 [100] operatoren hun begeleidingsprojecten herzien en gedeeld.

    Met het oog op de uitdieping van de aanpak waarover Vivalis momenteel met de AMA- en BICO-federaties onderhandelt (kwaliteitsbeleid), wordt elke operator uitgenodigd om zijn sociale, psychologische en eventueel medische project te versterken met een institutionele visie, met bijzondere aandacht voor de doelstellingen, de sterke punten, de zwakke plekken, de verbeterpunten en zijn vermogen om de diensten samen met de rechthebbende te organiseren, rekening houdend met hoe hij/zij zijn/haar toekomst ziet. Elke operator wordt uitgenodigd om zijn project te delen met de andere partners.

    De operatoren en het OCMW worden uitgenodigd om hun relaties verder uit te bouwen, onder meer via de sociale coördinatie en de governancemechanismen van GWGP.

    In de collectieve inspanning waarachter de sector van de thuislozenzorg, de aanverwante sectoren en de beleidsmakers zich scharen, is het essentieel dat goede praktijken worden verzameld en gedeeld. Het delen van goede praktijken wordt regelmatig door middel van verslagen of seminaries georganiseerd om ze uit te leggen of uit te breiden tot andere locaties of interventiedomeinen met betrekking tot thuisloosheid. Bruss’Help staat in voor de organisatie van regelmatige uitwisselingen van ervaringen en seminaries om de goede praktijken optimaal te benutten. Deze bijeenkomsten worden bijgewoond door vertegenwoordigers van de OCMW's en de eerstelijns sociale actoren. De praktijkgemeenschap zoals toegelicht in maatregel 2 kan als voorbeeld dienen.

    MAATREGEL 28: Ervoor zorgen dat iedereen over een elektronische documentenhouder beschikt

    Ervoor zorgen dat iedereen over een elektronische documentenhouder beschikt.

    SMART-indicatoren:

  • Eind 2025 is de sociale portefeuille toegankelijk.
  • Eind 2026 beschikken 2000 personen over een sociale portefeuille, eind 2028 is dat aantal gestegen tot 5000.
  • Elke rechthebbende (met regelmatig, onregelmatig of zelfs illegaal verblijf) kan, indien gewenst, beschikken over een elektronische documentenhouder (EDH) met daarin alle documenten die hij wil bewaren en die hij mogelijk wil delen met de welzijnswerkers.

    De doelstellingen zijn:

  • - ervoor zorgen dat de rechthebbende snel de nodige documenten kan voorleggen tijdens afspraken met sociale diensten;
  • - gemakkelijk informatie doorgeven die de rechthebbende liever niet bij elke afspraak herhaalt (zoals het relaas van zijn persoonlijk traject);
  • - over een back-up beschikken van papieren documenten die gestolen of verloren kunnen worden.
  • Deze elektronische documentenhouder wordt volledig beheerd door de rechthebbende, die zich kan laten bijstaan door een professional van zijn keuze of door eender welke andere persoon. Het verschil met het model van het globaal medisch dossier (GMD) is dat de elektronische documentenhouder eerst in handen komt van de persoon zelf, terwijl het GMD begint bij de artsen.

    Alleen de rechthebbende zelf kent de inhoud van de documentenhouder, die alleen voor hem toegankelijk is. Zo is er geen verplichting om er specifieke documenten in te plaatsen. De professionele gesprekspartner is dus niet op de hoogte van de inhoud. De rechthebbende mag de inhoud delen met wie hij wil. Afhankelijk van zijn behoeften selecteert hij de document(en) die hij wil delen. Hij kan ook zelf beslissen welke documenten hij in de documentenhouder plaatst. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • o verslagen van sociale interventies;
  • o velementen van de sociale voorgeschiedenis zoals een overzicht van de essentiële punten:
  • - rechten die kunnen worden geopend (leefloon, dringende geneeskundige hulpverlening (DGH) enz.);
  • - financiële middelen die kunnen worden ingezet;
  • - de contactpersoon van het team of van de referentiepersoon voor de rechthebbende;
  • - bewijs van voorrang voor de toegang tot bepaalde voorzieningen;
  • - ...
  • o de stappen die de rechthebbende en/of de maatschappelijk werker heeft ondernomen om (sociale, economische, politieke en culturele) rechten van de betrokkene te openen, te herstellen of te consolideren;
  • o de onbevooroordeelde transcripties van uitdrukkelijke en uitgedrukte verzoeken van rechthebbenden (aard van het verzoek, bekende/vertrouwde geografische locatie, ...) en de situatie van de rechthebbende;
  • o de ontvangstbevestigingen van de bijstandsaanvragen aan de OCMW's (inclusief een referentieadres), de kennisgevingen van de beslissingen van de raden voor maatschappelijk welzijn van de OCMW's, de excepties van onbevoegdheid en de handhaving van bevoegdheid in het kader van het gentleman's agreement tussen de OCMW's in het kader van de noodopvang;
  • o de SPI-initiatieven, de validatie van vaardigheden, de erkenning van diploma's, de opleidingsdagen, ...;
  • o het openen van een Globaal medisch dossier (GMD), de activering van de gezondheidskaart (inclusief DGH), ...;
  • o het bewijs van inschrijving van de kinderen aan een school en de andere diensten voor jongeren, kinderen, kleuters en peuters;
  • o de door de diensten van ONE en K&G opgestelde documenten voor de gezondheidspreventie en - monitoring van kleine kinderen;
  • o de opvangstructuren voor kinderen en jongeren tijdens de vrije tijd en de vakantie;
  • o de aansluitingsdocumenten bij een club of een vereniging.
  • Het bezit van deze documentenhouder is nooit verplicht.

    De IT-tool die voor de elektronische documentenhouder wordt gebruikt, moet de nodige garanties bieden om misbruik te vermijden. Het moet ook mogelijk zijn een dergelijke documentenhouder aan te maken voor een gebruiker die anoniem blijft of een pseudoniem gebruikt.

    Voor de praktische uitvoering van deze maatregel moeten vrij toegankelijke lokalen met computers beschikbaar zijn zodat de rechthebbende zijn ontmoeting met de betrokken diensten kan voorbereiden. Voorbeeld: een vergrendel-/maskeersysteem om te verhinderen dat een eventuele kwaadwillige professional druk op de rechthebbende kan uitoefenen om hem documenten te bezorgen die hij niet wenst te delen. Alleen op die manier kunnen we het vertrouwen van de rechthebbenden winnen om gebruik te maken van dit systeem, dat zoals het hier wordt voorgesteld nog niet geschikt is voor ieder publiek.

    Paradigm41 zal van de Brusselse autoriteiten opdracht krijgen de EDH tijdens een testfase te introduceren en te beheren op basis van de aanbevelingen van de rechthebbenden. In dit verband moet worden verwezen naar het Gezamenlijk decreet en ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de openbaarheid van bestuur bij de Brusselse instellingen (2019).

    Alle personen die toegang hebben tot het dossier van een rechthebbende verwerken de informatie discreet, in overeenstemming met de GDPR.

    MAATREGEL 29: Volledige dematerialisatie verbieden en fysieke toegang garanderen

    Volledige dematerialisatie verbieden en fysieke toegang garanderen.

    SMART-indicatoren:

  • Aantal fysieke loketten
  • Aantal toegangspunten tot computers, internetaansluitingen en opleidingen voor personen die het wensen.
  • Jarenlang werd de digitalisering van de samenleving in snel tempo doorgevoerd. Het is tijd voor een pauze om de toegang tot de essentiële diensten snel en op grote schaal te verbeteren. Hiertoe moeten nieuwe loketten worden geopend. Dit zal tot uiting komen in:

  • ✓ toegankelijke en kwaliteitsvolle loketten en telefonische dienstverlening op de diensten van algemeen belang (overheidsdiensten, ziekenfondsen, socialezekerheidsinstellingen, banken, openbaar vervoer, energieleveranciers, ...);
  • ✓ een onderbreking in de digitalisering van de diensten van algemeen belang;
  • ✓ overleg over de plaats van de digitalisering in de samenleving, rekening houdend met de impact op de democratie en de maatschappelijke en ecologische gevolgen, met name voor de thuislozen.
  • Ongeacht de inspanningen die in de strijd tegen de digitale kloof worden geleverd, is het essentieel dat de fysieke loketten bij de overheden en de dispatching- en doorverwijzingsdiensten behouden blijven.

    MAATREGEL 31: De professionele en institutionele deontologie voeden

    De professionele en institutionele deontologie voeden .

    SMART-indicator: Zie indicatoren voor dispatching en doorverwijzing

    De deontologische code van het maatschappelijk werk44 voorziet in een verplichting tot samenwerking, onderlinge hulp en collegialiteit. Hij bepaalt dat maatschappelijk werk altijd in het belang van de rechthebbende moet worden verricht. Teamwork of, bij uitbreiding, samenwerking met externe partners, ontslaat de maatschappelijk werker van geen enkele van zijn verplichtingen ten aanzien van de rechthebbende.

    Het Masterplan is gericht op preventie. Het wil ook een reactie zijn op het verminderde vertrouwen van de rechthebbenden in de oplossingen die hen worden voorgesteld en op de uitputting van de maatschappelijk werkers. In dat opzicht kan de professionele deontologie een krachtige hefboom zijn voor een oplossing.

    De welzijnswerkers moeten dan ook, op het niveau van hun instellingen, geregeld de tijd nemen om de deontologische code van het maatschappelijk werk opnieuw te bekijken met bijzondere aandacht voor de volgende punten:

  • - de band met de thuisloze in het licht van het risico op verwatering van de verantwoordelijkheden binnen netwerken of teams. Te veel rechthebbenden raken de weg kwijt, haken af of worden vergeten. "De band garanderen", "de band niet loslaten" zijn een herformulering van de deontologie;
  • - de overdracht en in omgekeerde richting de feedback tussen organisaties wanneer de rechthebbende van begeleiding verandert. De rechthebbenden zeggen moe en soms beschaamd of zelfs gekwetst te zijn omdat ze voortdurend dezelfde trieste levensverhalen moeten vertellen. In het belang, op verzoek en met de medewerking van de rechthebbende voeden de maatschappelijk werkers de kwaliteit van het maatschappelijk werk door informatie te verstrekken aan de instelling die de rechthebbende overneemt en, omgekeerd, door de vorige begeleidingsinstantie feedback te geven over haar impact. Dit alles met strikte inachtneming van het beroepsgeheim;
  • - do-no-harm: het vermijden van elke praktijk die de rechthebbende uitsluit of zijn situatie verergert. In dat verband zou het zinvol zijn het gebruik van 'zwarte lijsten' opnieuw te bekijken in die zin dat er altijd een aan de persoon aangepaste oplossing mogelijk moet zijn. Deze herziening zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot vastberadenheid om te vermijden dat wie dan ook wordt weggestuurd zonder dat er alternatieve oplossing beschikbaar is.
  • Die drie deontologische verbeteringen zijn moeilijk vol te houden en de omgekeerde praktijken zijn wijdverbreid in alle sectoren die verband houden met het recht op huisvesting of het welzijnswerk. Het is ook wenselijk collectieve werkruimten rond deontologie te organiseren, bijvoorbeeld op initiatief van beroeps- of ondersteunende organisaties.

     

    Voor meer informatie, bezoek onze Masterplan pagina, en om het volledige Masterplan document te raadplegen, klik hier.

     

    Afdrukken E-mailadres